Maarten!

 

De jaren zeventig zijn terug

(verschenen in Maarten!, nummer 4, december 2018-januari 2019, blz. 52-53

De jaren zeventig hadden lange tijd een slechte reputatie. Het was een decennium van crisis en malaise, zo werd vaak (deels ten onrechte) beweerd. Bovendien heerste er – tot conservatief leedwezen – een vaak radicaal activisme. Van nieuwe sociale bewegingen (krakers bijvoorbeeld), maar ook van de vakbeweging.
    De Conservatieve premier Margaret Thatcher zou in de jaren tachtig nog vaak verwijzen naar de befaamde Winter of Discontent van 1978-1979, toen massastakingen voor hoger loon het maatschappelijk leven in Groot-Brittannië volledig lamlegden. Dat zou nooit meer mogen gebeuren. Thatchers oordeel, nooit meer terug naar de jaren zeventig, werd vervolgens door vele andere conservatieve politici en commentatoren herhaald. Ook ter rechtvaardiging van alle bezuinigingen en marktwerkingsoperaties die in de afgelopen decennia zijn doorgevoerd.
    De sociaal-democratische partijen namen wat later – begin jaren negentig – afscheid van de jaren zeventig. Onder slogans als New Labouren de The Third Way schoven ze op naar het politieke midden, en zelfs daar voorbij. In 1995 verklaarde PvdA-leider Wim Kok dat de PvdA haar ideologische veren had afgeschud. De tijd van de polarisatie, en van andere opvattingen uit de jaren zeventig en het tijdperk-Den Uyl, was voorbij. Sindsdien leggen verschillende leidende PvdA’ers, zoals Jeroen Dijsselbloem, uit dat de electorale problemen van de PvdA zijn terug te voeren tot die onaangename jaren zeventig, toen de partij veel te links was geworden.
    Maar er is een opvallende herwaardering gaande. Zo wordt de term Seventies, met zijn associaties van politieke mobilisatie en actie, in de Britse Labour-partij steeds vaker in positieve zin gebruikt. Vooral onder de zogenoemde corbynista’s, de aanhangers van Labour-leider Jeremy Corbyn. Ook Corbyn zelf verontschuldigt zich niet als hij wordt beschuldigd van ‘jaren-zeventigopvattingen’. Tegelijkertijd vermindert de appreciatie van de jaren negentig, toen de sociaal-democratische partijen bereid bleken het neoliberale gedachtegoed over deregulering en marktwerking in belangrijke mate over te nemen.
    Ook de belangstelling voor het boek Kapitaal in de 21ste eeuwvan de econoom Thomas Piketty heeft bijgedragen aan een herwaardering van de jaren zeventig. Zoals uit de vele schema’s en tabellen in zijn boek blijkt, waren de inkomens- en vermogensverschillen eertijds opvallend laag. In verscheidene westerse landen zelfs lager dan ooit. En dat was mede het gevolg van vakbondsdruk en sociaal-democratisch herverdelingsbeleid. Bovendien stond de uitbreiding van medezeggenschap toen hoog op de agenda. De belangen van werknemers werden van groter belang geacht dan bijvoorbeeld die van aandeelhouders. Tegenwoordig is dat veeleer andersom. Bedrijven zijn daardoor in toenemende mate objecten van financiële speculatie geworden.
    Nu is het natuurlijk niet zo makkelijk de politieke atmosfeer van de jaren zeventig zomaar weer even op te roepen, zoals sommige corbynista’s willen. De verhoudingen in de wereld zijn geheel anders dan toen. Midden jaren zeventig eindigde de oorlog in Vietnam in een dramatische nederlaag voor de Verenigde Staten; Portugal beleefde zijn Anjer-revolutie; sociale bewegingen bloeiden; in verscheidene West-Europese landen waren vooruitstrevende, sociaal-democratische partijen aan de macht.
    Die tijden zijn voorbij. Bovendien was het in de jaren zeventig ook niet allemaal even aangenaam voor de linkse partijen, vooral niet tegen het einde van het decennium. Maar de groeiende corbynista-nostalgie is wel begrijpelijk. De jaren zeventig – en vooral de eerste helft – tonen aan dat politieke mobilisatie tot resultaten kan leiden. Afgezien van vakbonds-, studenten- en milieuactivisme, was ook de vrouwenbeweging daarvan een opvallend bewijs. De bloei van de vrouwenbeweging (de ‘tweede feministische golf’) was ook een typisch jaren-zeventigverschijnsel en had een enorme sociale impact.
    Er bestaat heden ten dage ook in Nederland een groeiende weerzin tegen de nog steeds voortgaande liberalisering van economie en samenleving. De recente sluiting van het Amsterdamse Slotervaart-ziekenhuis (en twee andere) leidde zelfs in De Telegraaftot ingezonden brieven die pleitten voor een einde aan marktwerking in de zorg. De overheid zou weer de eerste verantwoordelijkheid voor dergelijke sectoren moeten krijgen.
    Maar overheden, en de mainstreampolitieke partijen, inclusief de PvdA, worden vaak nog gedomineerd door neoliberaal georiënteerde ambtenaren en politici. Het streven naar verandering zal dus vooral van buiten het politieke systeem moeten komen, van actiecomités en burgerinitiatieven. Wellicht sluiten ook anderen, zoals de vakbonden, zich aan bij zo’n coalitie van maatschappelijke groepen en belangen die niet meer geloven in de panacee van marktwerking en privatisering, en terug willen naar een samenleving gebaseerd op vertrouwen en solidariteit, geleid door een actieve en fatsoenlijke overheid.

 

Palestijnse wanhoop

(verschenen in Maarten!, nummer 3, september-november, 2018, blz. 36-37)

De Palestijnen verkeren – wellicht meer dan ooit – in een uitzichtloze toestand. De situatie op de Westelijke Jordaanoever, maar vooral in de Gazastrook, is rampzalig: hoge werkloosheid (vooral onder jongeren), een inadequate gezondheidszorg, een gebrekkige infrastructuur. In politiek opzicht is het niet beter: onrust, repressie, corruptie. Natuurlijk is dat deels het gevolg van onvermogen van de Palestijnen zelf, en van de verdeeldheid tussen Hamas, dat Gaza controleert, en Fatah, dat de Westoever bestuurt.
    Maar de opstelling van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden is toch de hoofdoorzaak: de blokkade van Gaza, nederzettingen die zich almaar uitbreiden op de Westoever, economische en financiële restricties, mobiliteitsbeperkingen, rechteloosheid in de door Israël gecontroleerde gebieden, muren, road blocks, geweld.
    De zogeheten tweestatenoplossing werkt niet. Israël tolereert niet dat de Palestijnse gebieden zich ontwikkelen tot een volwaardige economie en een soevereine staat. Integendeel, de Palestijnse gebieden zijn in de afgelopen jaren in toenemende mate beknot en beperkt. Het is logisch dat het vertrouwen in de tweestatenoplossing onder de Palestijnen afneemt. Verschillende Palestijnen pleiten zelfs voor een eenstaatoplossing: de Palestijnse gebieden gaan op in een groot-Israëlische staat, waarin de Palestijnen als volwaardige burgers moeten worden geaccepteerd. Waarom niet? In economisch opzicht zijn de Palestijnse gebieden toch al sterk van Israël afhankelijk, zo wordt geargumenteerd. En een echt soevereine Palestijnse staat is, alleen al door zijn geografische verdeeldheid, een missionimpossible.
    Sommige rechtse Israëlische politici dromen ook van een groter Israël, zij het met een veel minder plezierige status voor de Palestijnen. Maar de meeste Israëli’s hebben weinig vertrouwen in een eenstaatoplossing: binnen zo’n Groot-Israël zouden de Palestijnen in de toekomst een meerderheid kunnen vormen, met alle politieke gevolgen van dien. Ook de regering-Netanyahu ziet niets in een eenstaatalternatief. Een recente, door de Knesset aangenomen ‘basiswet’ bepaalt zelfs dat Israël een exclusief Joodse staat is (die Joodse nederzettingen actief bevordert), wat een eenstaatoplossing nog meer in de weg staat.
    Dus zal de huidige ellende blijven voortduren, met zijn regelmatig terugkerende golven van Palestijnse rebellie. Bij dergelijke gelegenheden grijpt het Israëlische leger soms met nietsontziend geweld in. Eens te meer wordt dan duidelijk dat de Palestijnen volstrekt machteloos zijn tegenover het Israëlische leger.
    De Palestijnse onmacht neemt bovendien toe, omdat verschillende Arabische landen die de Palestijnen tot voor kort steunden zich lijken af te keren van de Palestijnse zaak. Zo is er sprake van toenadering tussen Saoedi-Arabië – en vooral de Verenigde Arabische Emiraten – en Israël (ingegeven door hun beider afkeer van Iran). Ook de betrekkingen tussen Israël en Egypte worden steeds hechter. Het internationale prestige van de bejaarde president Mahmoud Abbas, die alleen over de Westoever regeert, is tanende.
    De Palestijnse protesten van de afgelopen maanden – voor het recht op terugkeer en tegende Amerikaanse politiek inzake Jeruzalem – lijken tegen deze achtergrond vooral een wanhoopsdaad. Het Israëlische leger schoot meer dan honderd mensen dood; duizenden demonstranten raakten gewond.
    Dit kan natuurlijk niet zo voortduren. Ook niet voor Israël, dat zich graag presenteert als een normale staat waar het – ook voor vakantiegangers – prettig toeven is. Israël verkeert in feite in een permanente staat van oorlog.
    Maar wat dan wel? Dat is ook voor de Europese Unie een prangende vraag. De EU kan niet blijven toekijken. We hebben het over een explosief conflict in een geografisch nabijgelegen gebied. Waarom een sanctieregime instellen vanwege de Russische annexatie van de Krim en de Palestijnse kwestie op zijn beloop laten? De EU-landen kunnen zich niet meer verschuilen achter het argument dat Europese initiatieven Amerikaanse bemiddeling in de wielen rijden. De regering-Trump bemiddelt immers niet, maar stelt zich pal achter Israël.
    In de afgelopen jaren zijn de meeste West-Europese landen kritischer over Israël gaan oordelen. Verscheidene EU-lidstaten (naast Zweden vooral Oost-Europese) hebben de Palestijnse staat inmiddels erkend. De Europese Unie is bovendien een van de belangrijke donoren van humanitaire hulp aan de Palestijnse gebieden. Maar in politiek opzicht blijft de EU terughoudend – mede door interne verschillen van mening. De Unie houdt vast aan de tweestatenoplossing, maar aarzelt de druk op Israël op te voeren. De regering-Netanyahu heeft dus vooralsnog niet zoveel van de EU te duchten.
    Ook niet van Nederland overigens. Nederland speelt vaak, als ‘vriend van Israël’, een dwarse rol bij besluitvorming binnen de EU, zoals blijkt uit het boeiende boek Een open zenuw. Nederland, Israël en Palestinavan de Utrechtse historicus Peter Malcontent. De Nederlandse publieke opinie keert zich weliswaar wat van Israël af, maar sympathie voor de Palestijnen neemt niet echt toe, constateert Malcontent. In politiek Den Haag blijft een ongemakkelijke stemming heersen als de Palestijnse kwestie aan de orde komt. Verschillende partijen – van PVV en VVD tot ChristenUnie – scharen zich nog steeds in een eerste reflex achter Israël. Het kabinet-Ruttezal de zaak dus waarschijnlijk zo veel mogelijk proberen te mijden.

 

Buitenlandse Zaken in het nauw

(verschenen in Maarten!, nummer 2, mei-augustus 2018, blz. 26-27

De status van Buitenlandse Zaken heeft in het afgelopen halfjaar fikse deuken opgelopen. Dat was vooral het gevolg van het gelieg en gedraai van de in oktober 2017 aangetreden VVD-minister Halbe Zijlstra. Maar premier Rutte liet het allemaal opvallend lang op zijn beloop. Dat was naïef. Alsof de Russen niet allang wisten dat Zijlstra maar wat had gefantaseerd en de minister dus, als het zo zou uitkomen, publiekelijk of discreet aan zijn faux pas kon worden herinnerd. Het is onbegrijpelijk dat de premier Zijlstra, zelfs nadat deze zijn ‘leugentje’ bij hem had opgebiecht, aanvankelijk nog de hand boven het hoofd probeerde te houden.
    De minister van Buitenlandse Zaken is een belangrijke functionaris in het Nederlandse staatsbestel. Hij staat aan het hoofd van een omvangrijk diplomatiek netwerk en hij is verantwoordelijk voor de voorbereiding, coördinatie en uitvoering van het beleid op het terrein van de buitenlandse betrekkingen, met inbegrip van cruciale zaken als Europese samenwerking en vrede en veiligheid. Dat is natuurlijk een enorm gebied. Gezien het feit dat de taken van vrijwel alle ministeries internationale aspecten hebben, is het coördineren van al die buitenlandse contacten soms niet meer dan een formaliteit. Maar op belangrijke punten kunnen de minister en het ministerie van Buitenlandse Zaken wel degelijk aanzienlijke invloed uitoefenen. Zij moeten vooral synthese en samenhang zien te bevorderen op het terrein van de buitenlandse betrekkingen.
    Maar de status van Buitenlandse Zaken staat onder druk. Verschillende collega-ministers hebben bevoegdheden van Buitenlandse Zaken afgepakt, met name op het cruciale terrein van de Europese samenwerking. Kortgeleden verschenen berichten in de pers onder titels als ‘Hoekstra zet met alliantie rem op Europese integratie’ (in de Volkskrant). Het ging om een mede door minister van Financiën Wopke Hoekstra geïnitieerd initiatief van acht landen om verdergaande politieke centralisatie binnen de eurozone tegen te gaan.
    De groeiende ambities van de minister-president op het gebied van de Europese integratie tasten de bevoegdheden van Buitenlandse Zaken eveneens aan. Dat is een proces dat al langer gaande is. Maar Rutte is zonder twijfel een dominante premier als het om Europa gaat. Ook Rutte spreekt zich met regelmaat uit tegen institutionele versterking van de Europese Unie. Europese integratie beoordeelt hij in de eerste plaats vanuit de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Hij wil vooral ‘minder Europa’, minder regels. De EU moet zich toeleggen op typisch conservatief-liberale thema’s, zoals verdere liberalisering van de Europese gemeenschappelijke markt (met name van de dienstensector), alsmede betere (buiten)grensbewaking, meer veiligheid, en opvallenderwijs ook klimaatbeheersing.
    Met Halbe Zijlstra trad een loyale adjudant aan die zijn premier op dergelijke punten niet zou tegenspreken, om in maart 2018 te worden opgevolgd door opnieuw een vertrouweling van Rutte, Stef Blok. Net als Zijlstra heeft ook deze minister geen enkele ervaring op internationaal en diplomatiek terrein. Ook Blok is vooral een loyale uitvoerder van het VVD-beleid, en eveneens een oud-fractievoorzitter. En net als Zijlstra bevindt ook Blok zich op de politieke rechtervleugel van zijn partij.
    De benoeming van Zijlstra en vervolgens Blok lijkt aan te tonen dat het premier Rutte er vooral om te doen is loyale uitvoerders op Buitenlandse Zaken te hebben. Gebrek aan internationaal-politieke ervaring is daarbij geen bezwaar. En liegen klaarblijkelijk ook niet. Het is tekenend voor de tanende status van Buitenlandse Zaken dat de premier aanvankelijk geen bezwaren zag om een beschadigde minister Zijlstra te handhaven.
    Dat zijn verontrustende ontwikkelingen, niet alleen voor Buitenlandse Zaken, maar ook voor Nederland als geheel. De politieke verhoudingen in de wereld zijn aan grote veranderingen onderhevig. Ook in Nederland zal dat moeten leiden tot een heroverweging van traditionele beleidsdoelen. Het is gezien de groeiende spanningen in de wereldpolitiek en op de wereldmarkt, en de verzwakking van het Atlantisch bondgenootschap, de vraag of de gebruikelijke scepsis over Europese politieke samenwerking nog te handhaven is.
   De minister van Buitenlandse Zaken zou een belangrijke en stimulerende rol moeten spelen om dergelijke menings- en beleidsvorming op gang te brengen. Dat vereist inzicht en ervaring op internationaal-politiek terrein. En bovendien vereist het een politieke persoonlijkheid die in brede kring gezag kan uitoefenen, niet alleen op de rechtervleugel van de VVD. Het is teleurstellend, maar wellicht vooral ook tekenend, dat de regering-Rutte III niet in staat was om een dergelijke persoonlijkheid als minister van Buitenlandse Zaken naar voren te schuiven.

 

Verenigde Naties: wees slagvaardig!

(verschenen in Maarten!, nr. 1, februari-april 2018, blz. 58-59

Nederland is sinds 1 januari lid van de Veiligheidsraad. Daar is lang voor gelobbyd. Uiteindelijk lukte het om – samen met Italië – voor een jaar een niet-permanente zetel te bemachtigen. In Den Haag heerst tevredenheid over dit succes. Er is dan ook prestige verbonden aan het lidmaatschap van de Veiligheidsraad. Deze is immers een belangrijk mondiaal orgaan, in zekere zin de spil van de internationale rechtsorde.
    Het gezag van de Veiligheidsraad, en dat van de Verenigde Naties, staat niettemin onder druk. Dat bleek onder meer uit laatdunkende uitspraken van president Donald Trump over de VN, nota bene ook gedaan in de Veiligheidsraad zelf. Trump meldde bovendien al snel na zijn aantreden dat hij de Amerikaanse betalingen aan de VN drastisch wil verlagen.
    Maar ook verschillende andere NAVO-landen hebben bijgedragen aan een verzwakking van de Veiligheidsraad. Ook Nederland. De grote ‘humanitaire interventies’ – dat wil zeggen, met humanitaire argumenten gerechtvaardigde aanvalsoorlogen – van de afgelopen twintig jaar zijn in gang gezet zónder duidelijk mandaat van de VN-Veiligheidsraad.
    Dat geldt voor de NAVO-oorlog tegen ‘Klein-Joegoslavië’ omwille van Kosovo in 1999 en voor de invasie van Afghanistan in 2001. De Amerikaans-Britse inval in Irak in 2003 was niet gebaseerd op een expliciete beslissing van de Veiligheidsraad. In 2011 werd een mandaat van de Veiligheidsraad om de Libische bevolking te beschermen door de westerse landen misbruikt om het bewind van Moammar Khadaffi ten val te brengen. Ook de militaire inmenging in Syrië, om Bashar al-Assad van de troon te stoten, was geen uitvloeisel van een Veiligheidsraadbesluit.
    De Zwitserse historicus Daniele Ganser heeft dit alles kortgeleden nog eens helder op een rij gezet in het veelbesproken boek Illegale Kriege. Het heeft als ondertitel: Hoe de NAVO-landen de VN saboteren. Nederland heeft deze ‘illegale oorlogen’ niettemin actief gesteund – soms politiek, soms militair – en bijgedragen aan belemmering van de VN. Er zit dus iets opportunistisch in ons huidige enthousiasme om lid te zijn van de Veiligheidsraad.
    Frans Timmermans en Bert Koenders, beiden minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Rutte II, kondigden eerder aan dat Nederland als het lid zou worden, zou proberen bij te dragen aan hervorming van de Veiligheidsraad. Zo’n hervorming zou de Raad slagvaardiger en gezaghebbender moeten maken. De besluitvorming verloopt inderdaad vaak traag en moeizaam, mede doordat de vijf permanente leden – China, Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland en de VS – vetorecht hebben. Ze kunnen alle besluiten die hun onwelgevallig zijn tegenhouden.
    Minder verstandig was de verklaring van minister Koenders in januari 2015, tijdens een bezoek bij de VN, dat hervorming van de Veiligheidsraad een sneller militair ingrijpen mogelijk zou moeten maken. Koenders noemde toen als voorbeeld Syrië.
    Maar is dat de bedoeling? Nog meer geweld? Vredesmissies, gebaseerd op de instemming van alle betrokkenen, zijn een andere zaak, net als VN-optreden bij humanitaire rampen. Daarbij is slagvaardigheid van belang. Maar de bovengenoemde extern opgelegde ‘humanitaire interventies’ hadden vaak catastrofale gevolgen. Kijk naar Irak en Libië.
    De primaire taak van de Veiligheidsraad is collectieve veiligheid, het tegengaan van oorlog en geweld, het oplossen van conflicten, het handhaven van vrede en veiligheid, en het bevorderen van internationale samenwerking. Dit moet gebeuren onder snel veranderende en risicovolle omstandigheden. De wereldorde van de eenentwintigste eeuw is in toenemende mate multipolair aan het worden. Het tijdvak van de westerse, en met name Amerikaanse dominantie is voorbij. Trumps presidentschap (‘America First’) is daarvan alleen maar een bevestiging.
    Collectieve veiligheid betekent aanvaarding van politieke verschillen. Het kan geen uitdrukking meer zijn van westerse bevoogding, gericht op regime changenaar westerse modellen. Dat betekent niet dat de bevordering van de mensenrechten en de bescherming van vluchtelingen en vervolgden geen belangrijke doelstellingen van de Verenigde Naties meer zouden zijn. Maar alleen in uiterste noodzaak door middel van extern militair ingrijpen, en dan alleen met een mandaat van de Veiligheidsraad.
    De Veiligheidsraad is – en geheel terecht – altijd terughoudend gebleven in het sanctioneren van ‘humanitaire interventies’, ook al werd daarbij door de voorstanders verwezen naar schendingen van de rechten van de mens. Daar had de Raad, zo moeten we achteraf vaststellen, vaak gelijk in. Zulke invasies, zoals van Irak, hebben veelal geleid tot nog meer geweld en nog meer ellende. Vergrote VN-slagvaardigheid is geboden, ook in de Veiligheidsraad, maar niet omwille van het vlotter sanctioneren van oorlog – met welke fraaie motieven dan ook.

 

Korzeligheid en kortetermijnbelang

(verschenen in Maarten!, nummer 4, december 2017

De Nederlandse opstelling tegenover Europa, en de Europese Unie, is in de afgelopen twee decennia steeds korzeliger geworden. Hoewel het land een van de zes Founding Fathers was van de Europese Economische Gemeenschap, is er in Den Haag nauwelijks nog sprake van enig Europees idealisme, of zelfs maar van een consistente en wervende visie omtrent de toekomst van de EU. Nederland heeft, in de woorden van premier Rutte, geen behoefte aan ‘Europese vergezichten’.
  Achter deze korzeligheid gaat een uitgesproken neoliberale koers schuil. In de afgelopen jaren sloot Nederland graag aan bij de anti-Brusselse scepsis en pleidooien voor nog meer marktwerking zoals die werd uitgedragen door Groot-Brittannië. Premier Cameron werd in Den Haag geprezen voor zijn pogingen de EU te hervormen, met ‘minder Brussel’ en ‘minder regels’. De Europese Unie moest vooral een gemeenschappelijke markt blijven, waarbinnen de bewegingsvrijheid en bestaanszekerheid van internationaal opererende bedrijven en banken vooropstonden (in de veronderstelling dat dat groei zou opleveren).
  Daarnaast, en enigszins in tegenspraak met dit vrijemarktdenken, steunt Nederland al jaren de door Duitsland nagestreefde harde aanpak van eurolanden die in financiële problemen verkeren. Om vooral de Zuid-Europese eurolanden in het gareel te houden (en te dwingen tot bezuinigen, loonsverlaging, deregulering en dergelijke) moeten EU-bevoegdheden desnoods toch maar worden uitgebreid.
  De minimalistische visie op de toekomst van Europa is inmiddels meer dan kortzichtig. De Europese landen worden immers geconfronteerd met grote gemeenschappelijke problemen. Denk aan: groeiende sociale ongelijkheid, milieuvervuiling, migratie, bedreiging van de veiligheid. Het is evident dat dergelijke zaken alleen door samenwerking effectief kunnen worden aangepakt. De wereldeconomie wordt bovendien steeds competitiever, en ook daarom is een actieve rol voor de Europese Unie vereist. En wat te denken van de internationaal-politieke conflicten aan de grenzen van de Unie?
  Nu is de Europese Unie geen populaire instelling. Het ideaal van Europese eenheid, dat is ontstaan direct na de Tweede Wereldoorlog (dus zo’n 70 jaar geleden), heeft voor velen geen betekenis meer. Veel Europeanen wantrouwen Brussel. Dat komt doordat de EU wordt geïdentificeerd met vrijemarktbeleid, met deregulering en privatisering, en vooral in Zuid-Europa met bezuinigingen. Dat wantrouwen is begrijpelijk: de Europese Unie heeft zich – overigens op instigatie van de leidende lidstaten – sinds de jaren negentig vooral ontwikkeld tot een dwangmechanisme dat verplicht tot een neoliberaal beleid. Toch is er niet alleen reden voor pessimisme. Uit opiniepeilingen blijkt dat een aanzienlijke meerderheid van de Europeanen nog steeds denkt dat de grote problemen van deze tijd alleen door gemeenschappelijk EU-optreden kunnen worden aangepakt.
  Een pleidooi voor versterking van de EU-instellingen, zoals recentelijk gehouden door de voorzitter van de Europese Commissie (de christendemocraat Juncker), schiet velen evenwel in het verkeerde keelgat. En terecht. Veel Europeanen willen niet meer van hetzelfde. De EU zal zich veel meer moeten richten op de zorgen van veel Europeanen en zal haar neoliberale oriëntatie moeten wijzigen. Dat zal wellicht moeten gebeuren op basis van meer flexibiliteit (coalitions of the willing) en niet zozeer op basis van de door Juncker voorgestelde verdere centralisering.
  Nederland laat het in dit opzicht vooralsnog afweten. De Nederlandse opstelling heeft juist bijgedragen aan een verdere ontwikkeling in neoliberale richting, die de krachtige lidstaten, de economisch sterken, de grote bedrijven en banken, ten goede komt. Daarnaast heeft Nederland vooral economisch eigenbelang nagestreefd. We willen zo min mogelijk afdragen aan de EU, de Nederlandse risico’s binnen de eurozone beperken, geen solidariteit maar voordeeltjes binnenhalen, ook al gaat dat ten koste van andere lidstaten. Bijvoorbeeld door fiscale voordelen aan te bieden aan multinationale ondernemingen, waardoor de inning van belastingen elders vaak wordt bemoeilijkt (Nederland is in dit opzicht – net als enkele andere kleine EU-landen – een ordinair belastingparadijs).
  Het ziet er niet naar uit dat deze cynische opstelling verandert. Nadat het Verenigd Koninkrijk voor een Brexit had gekozen, deed het kabinet-Rutte II recentelijk opvallende pogingen om nieuwe neoliberale, tegen versterking van ‘Brussel’ gerichte coalities te sluiten. Daartoe werden zelfs handreikingen gedaan naar sommige uitgesproken rechtse Oost-Europese landen, zoals Hongarije en Polen.
  Ook van het zojuist aangetreden centrumrechtse derde kabinet-Rutte valt op het eerste gezicht niet veel te verwachten. In het regeringsprogramma wordt erkend dat belangrijke kwesties als migratie en klimaat om gemeenschappelijk Europese initiatieven vragen. Dat is voor sommige commentatoren een argument om het nieuwe kabinet pro-Europees te noemen. Maar verscheidene concrete punten die het regeringsprogramma noemt, zijn overwegend van negatieve aard (géén eurobonds, géén stabilisatiemechanisme, géén schuldsaneringen in de eurozone zoals door velen bepleit). Het is dus waarschijnlijk vooral aan de progressieve oppositiepartijen om een constructieve en wervende Nederlandse visie te ontwikkelen op de toekomst de Europese Unie. Dat wordt in elk geval hoog tijd.

Nucleair Schimmenspel

(verschenen in Maarten!, nummer 3, septmber-oktober 2017)

Zoals iedereen weet, zijn er kernwapens gestationeerd op Nederlands grondgebied. Een stuk of twintig, op vliegbasis Volkel. De regering houdt zich evenwel al decennia van den domme. Ze weigert zelfs het bestaan van de wapens te erkennen.
  Tegen deze achtergrond heeft Nederland zich bijzonder vreemd gedragen in de onderhandelingen over een VN-verdrag dat een volledig verbod van kernwapens inhoudt. Op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer deed een Nederlandse delegatie aan die onderhandelingen mee, als enige NAVO-land. De andere leden weigerden. Maar toen puntje bij paaltje kwam, stemde Nederland op 7 juli jongstleden tegen de aanvaarding van dit Nuclear Prohibition Treaty. Het verdrag werd niettemin aangenomen, met meer dan 120 stemmen voor, een onthouding (Singapore) en de Nederlandse als enige tegenstem.
  Nu is het geen wonder dat Nederland het voorstel afwees. Artikel 1, lid g van het verdrag zou ons in een onmogelijke positie hebben gebracht. Want dat verbiedt de ondertekenende landen toestemming te geven om kernwapens van andere staten op hun grondgebied op te slaan. Achteraf legde de regering aan de Tweede Kamer uit dat ondertekening strijdig was geweest met de Nederlandse NAVO-verplichtingen. Bovendien meende de regering dat het Prohibition Treaty eigenlijk niet effectief, en zelfs contraproductief was. Over de kernwapens in Volkel in de betreffende brief aan de Kamer natuurlijk geen woord.
  Er zijn negen landen in de wereld die zelfstandig over nucleaire wapens beschikken. Daarbovenop hebben vijf landen (allemaal NAVO-leden) Amerikaanse kernwapens op hun grondgebied, namelijk Italië, Turkije, Duitsland, België en dus Nederland. We behoren dus tot een exclusief gezelschap.
  De Amerikaanse kernwapens zijn in Nederland gestationeerd aan het einde van de jaren vijftig. Daar is indertijd nauwelijks debat over gevoerd. Dat valt – gezien de dramatische internationale omstandigheden van toen – nog enigszins te begrijpen. Maar tot op de dag van vandaag gaat de Nederlandse regering elke discussie uit de weg. En dat is langzamerhand onverdedigbaar. Het gaat immers over een belangrijk vraagstuk. Is het nog wel nodig dat er Amerikaanse kernwapens in Volkel liggen?
  En wie beschikt eigenlijk over hun inzet? Die beslissingsbevoegdheid is voorbehouden aan de bevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten, dat wil zeggen aan de Amerikaanse president. Aan Donald Trump dus. En dat is geen aangename gedachte gezien diens onverantwoordelijke nucleaire dreigementen tegenover Noord-Korea.
  Er wordt soms gedaan alsof de kernwapens in Volkel oud roest zijn, alleen maar van symbolische betekenis. Dat is niet juist. Ze worden momenteel door de Amerikanen gemoderniseerd als onderdeel van een soort nucleaire wapenwedloop. Nederland is dus een van de weinige landen in de wereld die moderne en inzetbare kernwapens op hun territoir hebben gestationeerd. Die wapens zijn weliswaar Amerikaans eigendom, maar ze zullen in oorlogstijd naar alle waarschijnlijkheid worden overgedragen aan de Nederlandse krijgsmacht en gemonteerd onder Nederlandse vliegtuigen.
  In juli 2013 hebben twee oud-premiers, Ruud Lubbers en Dries van Agt, in het openbaar het bestaan van de Amerikaanse wapens bevestigd. Een moedige daad. Ze werden (gelukkig) niet vervolgd, al was een van de redenen mogelijkerwijs dat vervolging erkenning van het bestaan van de kernwapens met zich mee zou kunnen brengen.
  Wie, als historicus, inzage wil krijgen in documenten die betrekking hebben op de kernwapens, raakt eveneens in een bizar schimmenspel verzeild. In sommige gevallen worden verzoeken om archiefstukken in te zien niet eens in behandeling genomen, omdat een dergelijke procedure als bevestiging van het bestaan van die wapens kan worden geïnterpreteerd. Maar uiteindelijk weigeren de betreffende ministeries vrijwel altijd toestemming voor inzage.
  De Amerikanen zelf zijn inmiddels heel wat genereuzer in het openbaar maken van zulke documenten. Dat geldt ook voor andere NAVO-landen.
  Een Nederlandse onderzoeker die nagenoeg alle relevante Amerikaans-Nederlandse verdragen en onderliggende overheidsstukken in zijn bezit heeft (vooral uit archieven in de VS), kreeg recentelijk wederom geen toestemming om aanvullende Nederlandse documenten in te zien. Zowel Buitenlandse Zaken als Defensie weigerde dat. Een rechtszaak mocht niet baten, omdat de rechtbank gemakshalve de kant van de regering koos. De onderzoeker gaat nu waarschijnlijk naar de Raad van State.
  Het wordt tijd dit rookgordijn eens weg te blazen en een serieuze discussie te voeren over het Nederlandse beleid ten aanzien van kernwapens. En vooral ten aanzien van de kernwapens in Volkel. We hoeven ons wellicht niet zo druk te maken als eertijds om de kruisraketten, maar een echt politiek debat is op zijn plaats. Om die discussie te onderbouwen, moeten de betreffende archieven open worden gesteld voor historisch onderzoek. Ook dat hoort bij democratie.

 

Trumps grimmige wereld

(verschenen in Maarten!, nummer 2, mei-augustus 2017

De politieke wanorde die in Washington heerst, houdt de gemoederen bezig. Heeft Trump de regie wel in handen? Wie trekt er aan de touwtjes? Het lijkt soms wel of de verhoudingen in de wereld worden bepaald door de intriges in en om het Witte Huis. 
  Maar dat is een misverstand. Het is eerder andersom. Er hebben zich in de afgelopen twintig jaar grote, structurele verschuivingen voorgedaan in de wereldpolitiek en wereldeconomie. Ook de positie van de Verenigde Staten is veranderd. In velerlei opzicht is het presidentschap van Trump – met inbegrip van alle chaos – een gevolg van die veranderingen.
  Wat is er aan de hand? De wereld is meer multipolair aan het worden. Geleidelijk aan verzwakt de economische positie van de Verenigde Staten – een proces dat al langer bezig is dan de eerder genoemde twintig jaar. Ook in politiek opzicht is de Amerikaanse status verminderd. En er zijn nieuwe grote mogendheden aangetreden. Deze verschuivingen ondergraven de mogelijkheden van de Verenigde Staten om de wereld naar westers, liberaal model te ordenen. 
  Trumps kandidatuur en verkiezing zijn vooral een gevolg van deze ontwikkelingen. Van de teloorgang van de Amerikaanse industrie (en de bijbehorende werkloosheid en malaise). Maar ook van de desastreuze militaire avonturen van de afgelopen vijftien jaar in Afghanistan en Irak. Van het verlies aan Amerikaans internationaal gezag. Van alle frustratie die daaruit ook in Amerika zelf voortvloeit (en natuurlijk ook van de onwil van de Democraten om voor de verliezers in de Amerikaanse samenleving op te komen).
  Trump heeft aangekondigd de Verenigde Staten weer ‘groot’ te zullen maken. Bedrijven die naar het buitenland zijn vertrokken, moeten terugkeren. Dat ging er bij een deel van het Amerikaanse electoraat wel in. Maar er zal niet veel van terechtkomen. Ook de Amerikaanse president is niet in staat langetermijnontwikkelingen in de wereldeconomie en wereldpolitiek zomaar even terug te draaien.
  Bovendien is Trumps regering vooralsnog een volstrekte janboel. Na enkele spectaculaire mislukkingen lijkt nu vooral de verdere ‘neoliberalisering’ van de economie (verlaging van de belastingen, deregulering, vermindering van het minimumloon) het hoofddoel. Van deze Reaganomics-variant zullen de laagstbetaalden en werklozen in de VS alleen niet veel wijzer worden.
  ‘America great again’? Trumps uitspraken en acties hebben de leidende positie van de VS alleen maar verder verzwakt. Dat zie je bijvoorbeeld aan het groeiende ongemak in West-Europa, met name bij bondgenoot Duitsland. En aan de oplopende spanningen met China. Trump is er ook in geslaagd trouwe bondgenoten als Australië en Canada van zich te vervreemden. Zelfs in Moskou begint de aanvankelijk opgewekte stemming om te slaan.
  Er is alle reden om meewarig naar het schouwtoneel in Washington te kijken. Maar de verdere verzwakking van de Amerikaanse positie in de wereldpolitiek en -economie kan grote gevolgen hebben. Sommige historici en economen voorspellen het einde van een periode van globalisering en vrijhandel. Trumps plannen (‘America first’) neigen immers sterk naar protectionisme. Mede daardoor zullen dergelijke opvattingen ook elders verder oprukken.
  Er valt wel wat te zeggen voor deze redenering. Kijk naar de geschiedenis. Vaak zijn periodes van internationale stabiliteit en vrijhandel het product van de dominantie van een grote mogendheid. Groot-Brittannië in een groot deel van de negentiende eeuw bijvoorbeeld. En de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog (met uitzondering van het communistische de wereld).
  Toch is het voorbarig om het einde van de naoorlogse economische orde aan te kondigen. Op de laatste bijeenkomst van de G-20 (de 19 belangrijkste staten in de wereld plus de EU), stonden de Verenigde Staten alleen in hun afwijzing van globalisering en vrijhandel. Het was opvallend dat China juist een uitgesproken voorstander bleek van een open wereldeconomie.
  Maar er kleven meer risico’s aan Trumps presidentschap. Hij heeft aangekondigd de Amerikaanse militaire suprematie te willen herstellen. De defensiebegroting moet met tientallen miljarden omhoog. Dat is geheel in strijd met uitspraken over samenwerking (‘deals’) en militaire beperking tijdens zijn verkiezingscampagne. En zoals de Britse historicus Paul Kennedy al heeft betoogd (in The Rise and Fall of the Great Powers) is het een gevaarlijke en zinloze strategie. Het opvoeren van militaire macht kan de economische en politieke teloorgang van een grote mogendheid niet tegenhouden. Integendeel. Het kan de verhoudingen in de wereld alleen wel instabieler en grimmiger maken.

Wat idealisme, alstublieft

(verschenen in Maarten!, nr. 4, december 2016/jenuari 2017)

Na het einde van de Koude Oorlog heersten in het Westen hooggespannen verwachtingen: het leek mogelijk de wereld safe for democracy te maken. Dat optimisme leidde in de jaren negentig tot overtrokken ambities, met zeer omstreden resultaten: de drastische uitbreiding van de NAVO en de EU (tot op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie), de invoering van de euro, en niet te vergeten de militaire ingrepen in Joegoslavië, en later in Afghanistan en Irak.
  Deze ambitieuze fase ligt achter ons. In de afgelopen tien jaar is de stemming in de westerse hoofdsteden sceptischer en pessimistischer geworden. Dat heeft onder andere te maken met de opkomst van nieuwe machtscentra en met het feit dat de invloed van het Westen tanende is. Dat laatste is zichtbaar aan de westerse militaire ingrepen (zoals in Afghanistan en Irak), die grotendeels op een debacle zijn uitgelopen. Financiële problemen en daaruit voortvloeiende bezuinigingen hebben de westerse macht aangetast. Bovendien zijn rechts-populistische partijen in opmars die pleiten voor eigenbelang en autarkie.
  Nederland ging in de jaren negentig mee in de flow van liberaal-internationalistische dadendrang. De Nederlandse regeringen steunden de uitbreiding van NAVO en EU, en de introductie van de euro. De strijdkrachten werden omgevormd tot een expeditionaire organisatie die overal in de wereld kon deelnemen aan zogeheten ‘humanitaire missies’ en aan de War on Terror.
  Maar na de eeuwwisseling ontstond steeds meer ongemak, ook in Den Haag. Nederlanders oordeelden sceptischer over Europa, mede onder druk van de Lijst Pim Fortuyn, en Nederland stelde zich steeds korzeliger op over de uitbreiding van de EU. Steeds vaker werd de Nederlandse houding binnen de EU gerechtvaardigd met een beroep op economische belangen.

  De deelname aan militaire missies – aanvankelijk breed gesteund door de Tweede Kamer – leidde in de afgelopen jaren in toenemende mate tot meningsverschillen en kritiek. Wat hadden eerdere inspanningen eigenlijk opgeleverd? De commissie-Davids oordeelde in 2010 kritisch over de Nederlandse bijdrage aan de pacificatie van Irak. Die was onder meer strijdig geweest met het internationaal recht.
  Ook over meer idealistische aspecten van het buitenlands beleid groeide de twijfel. Steeds meer deskundigen trokken de doelmatigheid van ontwikkelingssamenwerking in twijfel. De regeringen-Rutte bezuinigden vervolgens vele honderden miljoenen op dit deel van de begroting.
  Ministers van Buitenlandse Zaken verwezen steeds vaker naar het eigenbelang, en met name het economisch belang, als richtsnoer voor het buitenlands beleid. VVD-minister Uri Rosenthal (2010-2012) hamerde er vanaf zijn aantreden op: het Nederlandse economisch belang zou veel centraler moeten staan. Zijn opvolger, de PvdA-politicus Frans Timmermans, klonk aanvankelijk idealistischer. Maar bij zijn aftreden verklaarde hij dat de concentratie op ‘economische diplomatie’ goed was. We moesten de wereld bovendien ‘meer zien zoals zij is en minder zoals wij wensen dat zij is’.
  Ook op het terrein van ontwikkelingssamenwerking staat het economisch belang inmiddels centraal. In het tweede kabinet-Rutte werd de PvdA-politica Lilian Ploumen minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – een opmerkelijke dubbelfunctie. Critici meenden op goede gronden dat Ploumens beleid op het terrein van ontwikkelingssamenwerking langzamerhand neerkwam op exportbevordering.
  De buitenlands politiek is korzelig geworden en in zichzelf gekeerd. Er lijken geen langetermijnvisies meer te bestaan. Nu is het gezien de onzekere ontwikkelingen in de wereldpolitiek wellicht praktisch af te wachten en de nadruk te leggen op het eigenbelang, en bovendien hebben we niet veel in de melk te brokkelen. Maar eigenbelang is geen duidelijk richtsnoer voor beleidsvorming. Al was het maar omdat vaak moeilijk valt vast te stellen wat het Nederlands belang nu precies voorschrijft. Is voortzetting van het europroject – als dat bijvoorbeeld weer omvangrijke steunmaatregelen vraagt – in het Nederlands belang? Of niet? Het antwoord op zulke vragen hangt sterk af van visie, van toekomstbeelden en zelfs idealen.
  Dat betekent niet dat we moeten terugkeren naar de expansionistische ambities van de jaren negentig. Maar een visie op met name de toekomst van Europa is geboden, en op de relatie van de EU met de grote mogendheden. Bovendien is het een cruciale vraag hoe Europa kan helpen geweld terug te dringen (zeker in de nabijgelegen regio’s). Om op dat punt iets te kunnen betekenen – en de westerse invloed niet aan de Verenigde Staten te laten – is onder meer effectieve EU-samenwerking geboden, desnoods met een kleinere groep lidstaten, liefst onder leiding van Duitsland (dat in de afgelopen jaren vaak verstandig heeft opgetreden).

Een Democratische havik

(verschenen in Maarten!, september/oktober, 2016)

Toen Haagse politici op de televisie een keer werd gevraagd naar hun voorkeur, waren ze het – op Wilders na – eigenlijk allemaal met elkaar eens: liever Clinton dan Trump. Moet je toch voorstellen dat Trump president wordt van het machtigste land op aarde! Trumps vinger achter de nucleaire trekker! Dat zou de wereld er niet veiliger op maken, zo luidde het in Den Haag. Dan maar liever Hillary. Zij is immers een verstandige Democraat en heeft bovendien ruime bestuurlijke ervaring, zeker op internationaal-politiek gebied. Ze is tenslotte een (invloedrijke) first lady geweest, senator en minister van Buitenlandse Zaken. 
  Klopt deze redenering? Is een Democraat in het Witte Huis een garantie voor vrede? Is een Republikein oorlogszuchtiger? Het lijkt, in elk geval tijdens de Koude Oorlog, eerder andersom. Democratische presidenten waren toen meer geneigd militair in te grijpen dan Republikeinse. Het waren Democraten die besloten tot de massale inzet van troepen in Korea en Vietnam. Wellicht met fraaie bedoelingen, zoals de verdediging van democratie, maar ze trokken ten strijde. Republikeinse presidenten waren wat ‘isolationistischer’ en terughoudender met de inzet van militairen, ondanks hun conservatieve en anticommunistische ideeën.
  Een interessant geval is de Republikeinse president Richard Nixon (1969-1974). Zonder twijfel een fervent anticommunist. Maar onder Nixons leiding, en die van zijn adviseur Henry Kissinger, bloeide de detente tussen de VS en de Sovjet-Unie op. Nixon en Kissinger maakten een een einde aan de aanwezigheid van Amerikaanse grondtroepen in Vietnam, die onder de Democratische president Johnson enorm waren toegenomen. Maar ze waren zonder twijfel ook schurken. Zo waren ze in 1973 direct betrokken bij de coup tegen de Chileense president Allende. Maar ze sloten uiteindelijk vrede in Vietnam. En ze zochten toenadering tot de aartsvijanden in Moskou, zoals de Republikeinse president Dwight Eisenhower (1953-1961) dat ook had gedaan tijdens de jaren van ‘vreedzame coëxistentie’.
  Democratische presidenten gedroegen zich meer ‘interventionistisch’. Ook Clinton is een typische liberal interventionist. Ze is bij verschillende gelegenheden een voorvechter geweest van militair ingrijpen. Zo was ze als first lady een pleitbezorger van de oorlog tegen Servië omwille van Kosovo, en later ook een uitgesproken voorstander van ingrijpen in Afghanistan en Irak. Als minister van Buitenlandse Zaken was ze onder meer verantwoordelijk voor de luchtaanvallen op Libië en de liquidatie van het Khadaffi-bewind, met alle desastreuze gevolgen van dien.
  Nu is Trump natuurlijk geen gewone Republikein, maar een megalomane opschepper. En een volstrekte outsider. Het valt niet gemakkelijk te voorspellen wat voor buitenlands beleid hij zou voeren. Daarover maakt hij veelal alleen losse opmerkingen. Zo wil hij ‘deals’ sluiten met Rusland en China, hoewel hij de Chinezen ook beticht van concurrentievervalsing. Hij wil de NAVO-partners veel meer laten betalen voor de Amerikaanse militaire bescherming en hij is tegen het Amerikaans-Europese vrijhandelsverdrag TTIP (Clinton sinds kort overigens ook).
  Trump wil een einde maken aan de neiging tot militair ingrijpen. Maar hij wil ook IS vernietigen, zij het in samenwerking met Assad en de Russen. Alles bij elkaar vormt dat geen coherent geheel. Maar afgezien van het ‘platbombarderen van IS’ neigt Trump toch meer naar de Republikeinse traditie van militaire terughoudendheid en politiek isolationisme.
  Clintons beleid valt gemakkelijker te duiden. Zij heeft al gezegd dat de Verenigde Staten hun leidinggevende rol in de wereld moeten versterken. Daartoe moet ook de Amerikaanse militaire macht worden ingezet. Bijvoorbeeld in Syrië. Clinton heeft ook te kennen gegeven de confrontatie met China en Rusland niet uit de weg te gaan. Zo vindt ze dat Oekraïne lid moet kunnen worden van de NAVO. (Het is niet onbegrijpelijk dat de Russen de voorkeur lijken te geven aan Trump.) Clinton is bovendien sceptisch over de recentelijk gesloten overeenkomst met Iran, dat nadrukkelijk onder de duim moet worden gehouden. Israël daarentegen kan wat haar betreft op voortdurende Amerikaanse steun rekenen. Clinton is, kort gezegd, een ‘Democratische havik’. 
  Op het terrein van de internationale politiek is de keuze tussen Trump en Clinton dus niet zo gemakkelijk als het zich op het eerste gezicht laat aanzien. Er zijn vele redenen om niet op Trump te stemmen: zijn onbehouwen en impulsieve macho-optreden, zijn platte rechts-populistische retoriek, zijn uitspraken over de islam en migranten. Bovendien heeft hij nauwelijks bestuurlijke ervaring. Probleem is alleen dat het alternatief, zeker als het gaat over buitenlands beleid, ook verre van aangenaam is.

____________________________________________________________

Laat Assad met rust – voorlopig
(verschenen in Maarten!, juni/juli 2016)

Minister van Buitenlandse Zaken Koenders is van mening dat de Syrische president Assad zich voor de strafrechter zou moeten verantwoorden voor zijn daden. Assad heeft ‘bloed aan zijn handen’. Hij zou dus door het Internationaal Strafhof in Den Haag moeten worden berecht. Koenders acht Assad de hoofdschuldige van alle ellende in Syrië. ‘Ik weet precies wie er verantwoordelijk is voor de grote migratiestromen van dit moment,’ zo zei Koenders enkele weken geleden. Dat was Assad. Zolang Assad aan de macht was, bestond er geen kans op vrede, aldus de minister.
  Natuurlijk is Assad een schurk. Het probleem is dat de meeste strijdgroepen in Syrië worden geleid door schurken. En natuurlijk zou het mooi zijn als al die schurken terecht zouden moeten staan. Maar voorlopig is dat helemaal niet aan de orde. De eerste prioriteit in Syrië moet zijn het geweld te beteugelen, door een wapenstilstand, door safe areas in te stellen. De burgerbevolking moet worden geholpen een weer enigszins menswaardig bestaan op te bouwen. Daartoe moeten de strijdende partijen worden overgehaald in te stemmen met onderhandelingen.
  Lange tijd hebben de westerse landen vooral gestreefd naar de val van het regime-Assad. Dat gold ook voor Nederland. Die opstelling heeft bijgedragen aan een nodeloze verlenging van alle gewelddadigheid en ellende.
Door het recente Russische luchtoffensief is het streven naar een volledige militaire ineenstorting van het Assad-bewind uitzichtloos geworden. Mede daardoor is er nu wel ruimte voor diplomatiek overleg. En tot ieders verbazing hebben eerste onderhandelingen geleid tot een zekere beperking van het oorlogsgeweld. Dat biedt hoop. Het zou verstandig zijn álle strijdende partijen bij volgende onderhandelingen te betrekken – als die althans werkelijk tot overleg bereid zijn. Mogelijkerwijs zal ook IS bij die partijen horen.
  Dat betekent dat Assad voorlopig zal blijven optreden als politiek leider van de Syrische staat, althans van de gebieden die onder controle staan van het Syrische leger. Om de Syrische regering te bewegen tot politieke inschikkelijkheid – alleen al om bij te dragen aan het verstrekken van hulp aan de burgerbevolking – is het dus erg onverstandig als de westerse landen bij voorbaat eisen dat Assad het veld ruimt en zelfs voor het gerecht zal worden gesleept.
  Maar mag Assad er dan mee wegkomen? Mogen schurken vrijuit gaan? Zijn de topnazi’s na ’45 soms ongemoeid gelaten? Nee, natuurlijk niet. Maar laten we niet vergeten dat de vervolging van de nazitop onderdeel was van een totale Duitse overgave. Het was in zekere zin dus ‘overwinnaarsrechtspraak’. Geallieerde oorlogsmisdaden, zoals de terreurbombardementen op Duitse steden en hun burgers, zijn nooit bestraft.
Van een totale overgave is in het huidige Syrië geen sprake. Er zullen vooralsnog geen overwinnaars zijn, laat staan ‘totale’ overwinnaars, die hun strafrechtelijke principes aan de verliezers kunnen opleggen.
  En dan is er nog het volgende. Berechting van politiek schurken is vaak erg onbevredigend, ook voor de slachtoffers van die schurken. Het proces en de executie van Saddam Hoessein waren eigenlijk een beschamende aangelegenheid. En zelfs de processen voor het Internationaal Strafhof, of het Joegoslavië Tribunaal, bevredigen het rechtsgevoel nauwelijks. Dat komt onder andere doordat ze vaak erg lang duren. De voormalige Joegoslavische president Slobodan Milosevic zat vier jaar in zijn Schevingse cel en overleed daar voordat een uitspraak kon worden gedaan. En als het wel tot een uitspraak komt, kan die tegenvallen. De voormalige leider van de zogenoemde Republika Srpska, Radovan Karadzic, werd na een proces van acht jaar veroordeeld tot veertig jaar gevangenisstraf. Maar verschillende slachtoffers, of familieleden van slachtoffers, reageerden geschokt. Veertig jaar was te weinig. Waarom geen levenslang?
  De verwerking van oorlogsgeweld, en de opbouw van een nieuwe post-conflictsamenleving, zijn altijd een buitengewoon pijnlijk en moeilijk proces. Strafprocessen kunnen daarbij een nuttige rol spelen, maar kunnen ook leiden tot frustratie en ergernis – over de uitgesproken straffen, over mogelijk eenzijdige vervolging (waarom alleen Assad?), en over alle tijdens de strafprocessen te berde gebrachte argumenten.
  Er is dus alle reden om vooralsnog te zwijgen over de vervolging van de hoofdschuldigen in Syrië. Ook minister Koenders kan – voor zover hij iets in de melk te brokkelen heeft – beter aandringen op onderhandelingen, op compromissen en de beëindiging van het oorlogsgeweld.

____________________________________________________________

Universeel = universeel
(verschenen in Maarten!, april 2016)

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 bevat een revolutionaire gedachte: alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren, ongeacht hun politieke status, geslacht of geloof. Elk individu heeft bepaalde rechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid zich te kunnen verplaatsen. Hij of zij moet gevrijwaard zijn van statelijke willekeur, onderdrukking en inmenging in persoonlijke aangelegenheden. Ieder mens heeft ook sociale rechten: het recht op arbeid, onderwijs en een fatsoenlijke levensstandaard.
    De Universele Verklaring bleek snel een dode letter, want in 1948 ontbraken de middelen om naleving af te dwingen. In de eerste jaren van de Koude Oorlog verdwenen de mensenrechten naar de achtergrond, maar tegen het einde van de jaren zestig werden ze herontdekt. Allereerst van onderop. In verscheidene landen ontstonden bijvoorbeeld afdelingen van Amnesty International. Ook andere niet-gouvernementele organisaties kondigden aan zich sterk te gaan maken voor onderdrukten en vervolgden.
   Vanaf midden jaren zeventig werden de mensenrechten steeds vaker gebruikt als diplomatiek instrument. Westerse politici eigenden zich de mensenrechten min of meer toe. Ze begonnen er steeds vaker naar te verwijzen om het westerse gelijk te onderstrepen en niet-westerse staten in een kwaad daglicht te stellen.
    Dat werd in de jaren negentig alleen maar erger. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie heerste in veel westerse landen een optimistische en ambitieuze stemming. Het leek tijd de liberale democratie en de vrije markt verder over de wereld te verspreiden, desnoods met geweld. De mensenrechten werden nu ook aangeroepen om omstreden militaire operaties te rechtvaardigen, zoals de bezetting van Afghanistan en Irak. Dat deed de reputatie en wervingskracht van de mensenrechten – zeker buiten het Westen –  geen goed. Menig ‘humanitaire interventie’ had een rampzalige afloop. Na dictatuur kwam geen democratie, maar chaos en geweld. De mensenrechten werden in de post-dictatoriale omstandigheden vaak nog ernstiger geschonden dan daarvoor. Burgers waren de grote verliezer.
   Ruim dertig jaar na het einde van de Koude Oorlog is het westers optimisme getemperd. Verschillende commentatoren menen zelfs dat de tijd van westerse dominantie voorbij is. Nieuwe grootmachten, zoals China, zijn minder geïnteresseerd in de mensenrechten. In Den Haag wordt wat sceptischer naar de wereldpolitiek gekeken. De mensenrechten boeten in aan belang, zo concludeerde CDA-leider Sybrand van Haersma Buma in 2012. In onze handelsbetrekkingen met China moeten we bijvoorbeeld niet teveel zeuren over mensenrechten, meent hij.
   Maar ook in eigen land nemen we het steeds minder nauw met de mensenrechten. Zo stelde VVD-leider Halbe Zijlstra voor om asielzoekers aan een sober rantsoen te onderwerpen. Zo’n plan is in strijd met het uitgangspunt van de Universele Verklaring. Dat geldt ook voor de wens van sommige Oost-Europese landen om alleen christelijke vluchtelingen op te nemen.
    Maar Buma heeft wel begrip voor de Oost-Europese hardvochtigheid tegenover asielzoekers. Hij wil af van het beginsel dat vluchtelingen over dezelfde mensenrechten beschikken als ‘normale burgers’: ‘Dat is niet meer van deze tijd,’ zo stelt hij. Een hypocriete redenering. Met ‘deze tijd’ bedoelt Buma: nu vluchtelingen ook in groten getale naar Europa komen. In andere delen van de wereld is al langer sprake van ernstige vluchtelingenproblemen, maar dat was nooit een argument om de mensenrechten op te schorten.
    Als het over mensenrechten gaat, heeft Nederland anderen altijd graag de maat genomen. Maar als we zelf op de mensenrechten worden aangesproken, reageren we geërgerd. In de afgelopen jaren is Den Haag verschillende malen door Europese mensenrechtenorganisaties op de vingers getikt. Dat ging onder meer over de behandeling van asielzoekers. ‘Waar bemoeien die Europese instanties zich mee?’: zo reageerde de Nederlandse regering op zulke verwijten.
    Enige zelfreflectie is niettemin gepast. De mensenrechten hebben niets van hun universele relevantie verloren – ook niet voor Nederland. Niet zozeer om dubieuze militaire acties te rechtvaardigen, zoals het opvoeren van de bombardementen op Syrië, maar vooral om onze eigen normen en praktijken kritisch tegen het licht te houden. Laten we de boodschap van 1948 niet vergeten: elk individu is een wereldburger die bepaalde rechten heeft. Dat principe is vooral bedoeld om kwetsbare groepen te beschermen, zoals vluchtelingen en asielzoekers. Ook die hebben recht op privacy, een fatsoenlijke levensstandaard, onderwijs en arbeid.

___________________________________________________________

Einde van een haven des behouds
(verschenen in Maarten!, december 2015)

Vluchtelingen zijn in Nederland eigenlijk niet welkom. De eerste opvang is sober, en ze zullen lang op hun verblijfspapieren moeten wachten. Dat staat in een door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Klaas Dijkhoff ondertekende brief waarmee asielzoekers in Nederland worden ontvangen. Mede op grond van EU-afspraken zal Nederland dit jaar enkele tienduizenden vluchtelingen opnemen. Maar dat doen we met tegenzin, en dat moet de asielzoekers zelf volgens sommigen ook duidelijk worden gemaakt.
   VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra meent zelfs dat vluchtelingen voor langere tijd op een karig rantsoen gezet moeten worden. Anders wennen ze aan onze welvaart en blijven ze te lang. Als het te goed bevalt, komen er bovendien nog meer vluchtelingen. En dat is niet de bedoeling. De PVV wil de grenzen het liefst helemaal sluiten.
   Deze wantrouwige en korzelige houding manifesteerde zich voor het eerst na de Eerste Wereldoorlog. Tijdens die oorlog was Nederland nog bereid, zij het op sobere wijze, tijdelijk honderdduizenden Belgen op te vangen. Na de oorlog werd het beleid steeds restrictiever. In de eerste naoorlogse jaren zwierven miljoenen, vaak ‘stateloze’ vluchtelingen door Europa. De Volkenbond trachtte hiervoor een oplossing te vinden, maar de Nederlandse regering bleek nauwelijks bereid daaraan mee te werken.
   In de jaren dertig stelde de Nederlandse regering zich ook hardvochtig op tegenover Duitsers die het naziregime ontvluchtten. Sommigen van hen werden zelfs weer aan de Duitse autoriteiten overgedragen. Ook veel Duitse Joden werd toegang ontzegd. De Nederlandse houding werd ingegeven door de wens om de moeizame economische relaties met Hitler-Duitsland niet verder in gevaar te brengen. Bovendien meenden sommige beleidsmakers dat de komst van Joodse vluchtelingen het antisemitisme zou aanwakkeren. 
   Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Nederland weinig toeschietelijk. Regeringsdeelname van de PvdA maakte daarin geen verschil. Toen tijdens de Hongaarse Opstand van 1956 honderdduizenden Hongaren hun land verlieten, was de rooms-rode regering-Drees III aanvankelijk niet bereid er meer dan tweeduizend naar Nederland te laten komen. Drees ging pas akkoord met een iets hoger aantal als de betreffende Hongaren schriftelijk zouden verklaren naar elders door te reizen. De opvang zou bovendien ‘niet al te perfectionistisch’ moeten zijn en niet te veel mogen kosten.
   Toen een militaire staatsgreep in september 1973 in Chili een einde maakte aan de regering van Salvador Allende, was het aanvankelijk niet anders. De ambassadeur in Santiago kreeg vanuit Den Haag instructie de deuren van de ambassade gesloten te houden voor asielzoekers. Pas toen de pers daar lucht van kreeg en minister Max van der Stoel door het parlement op het matje werd geroepen, werden de instructies aangepast.
   Ook midden jaren negentig, toen jaarlijks tienduizenden vluchtelingen uit Joegoslavië naar Nederland kwamen, waren de publieke reacties vaak afwijzend. Daar moet aan worden toegevoegd dat de consternatie toen veel minder groot was dan nu.
   De afwijzende opstelling tegenover vluchtelingen is in veel opzichten ongegrond. Na de Tweede Wereldoorlog bleek Nederland probleemloos in staat ruim 300.000 Indische Nederlanders op te vangen. Dat gold ook voor de komst van tienduizenden Surinamers, die er rond de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975 de voorkeur aan gaven zich in Nederland te vestigen.
   Het kan dus anders. Daar zijn ook praktische voorbeelden van. Eind jaren zeventig probeerden honderdduizenden Vietnamezen – vaak per boot – het communistische Vietnam te verlaten. Dat leidde tot dramatische toestanden. Op een VN-conferentie werd vervolgens ook de westerse landen gevraagd vluchtelingen op te nemen. De regering-Van Agt I ging daarmee akkoord. Zo’n 16.000 Vietnamezen hebben ongemerkt hun plek in de Nederlandse samenleving gevonden.
   Bij andere gelegenheden voerden angst en wantrouwen de boventoon. Bevinden zich geen communisten onder de vluchtelingen? Deugen de asielzoekers wel? Kan de Nederlandse samenleving de komst van duizenden vluchtelingen wel aan? Wanneer gaan ze weer terug?
   In het verleden was de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een haven des behouds voor religieus en politiek vervolgden. Van die reputatie is helaas niet veel meer over. Vluchtelingen zijn hier meestal niet welkom, of het nu gaat om Duitse Joden, Hongaren of Syriërs. Ze moeten het liefst terug naar hun land of regio, ook al zijn ze hun leven daar niet zeker. Of ze zoeken hun heil maar elders.