Veertig jaar neoliberalisme

Het is inmiddels veertig jaar geleden dat Margaret Thatcher werd gekozen tot Brits premier. Die verkiezing markeerde het begin van een lange periode van neoliberale dominantie. Althans in de westerse wereld: in Latijns Amerika waren al langer neoliberale experimenten gaande (in Pinochets Chili bijvoorbeeld). Een dikke anderhalf jaar na het aantreden van Thatcher werd Ronald Reagan president van de Verenigde Staten. Ook een oprechte neoliberale gelovige. In 1982 traden vervolgens ook in West-Europa verschillende neoliberaal gezinde kabinetten aan. Ook in Nederland: het eerste kabinet-Lubbers.
    Vanaf dat moment werden marktwerking, verzelfstandiging en privatisering van overheidstaken, centrale doelstellingen van het sociaaleconomisch beleid. Verschillende economische sectoren moesten worden opengebroken en gedereguleerd. Niet in de laatste plaats de financiële sector, maar ook de zogeheten nutsbedrijven (zoals energie en vervoer). Tegelijkertijd begonnen de westerse regeringen lonen te matigen en het sociale zekerheidsstelsel te saneren.
    In de jaren negentig bekeerden ook de sociaaldemocratische partijen zich tot het neoliberalisme. Dat gebeurde onder fraaie slogans als ‘De Derde Weg’, New Labour, of ‘die neue Mitte’. In Nederland trad de Partij van de Arbeid al in 1989 toe tot het derde kabinet-Lubbers en vervolgens tot een tweetal ‘paarse coalities’ met de VVD en D66. Maar inmiddels was de PvdA, zoals een voormalig prominent PvdA-lid het zegt, een soort ‘VVD Light’ aan het worden.
    Een van de tragische gevolgen van deze bekering tot het neoliberalisme was het feit dat de traditionele arbeidersaanhang de PvdA massaal de rug begon toe te keren. Eind jaren tachtig stemde nog zo’n 70 procent van de FNV-leden op de PvdA. Midden jaren negentig was dat aantal ongeveer gehalveerd.
    De neoliberale dominantie van de afgelopen veertig jaar heeft enorme gevolgen gehad voor de westerse samenlevingen, ook voor de Nederlandse. Collectieve verbanden verzwakten, vielen uiteen. Sociale voorzieningen werden uitgekleed. De positie van grote groepen werknemers werd zwakker en onzekerder als gevolg van de ‘flexibilisering’ van de arbeidsmarkt.
    Sociaaleconomische ongelijkheden begonnen weer toe te nemen. De overheid werd ‘afgeslankt’, en bleek sindsdien steeds minder in staat toezicht uit te oefenen op grote delen van de economie. De samenleving verhardde, vele burgers voelden zich niet meer beschermd. Het algemeen belang, zoals CU-politicus Roel Kuiper het in een boek over ‘privatiseringsverdriet’ treffend zei, ‘versplinterde’.
    Veertig jaar duurt de neoliberale dominantie nu al. Dat is langer dan de eerste naoorlogse periode van opbouw van de verzorgingsstaat en ‘keynesiaanse’ sturing. Het wordt langzamerhand hoog tijd een andere koers in te slaan. Een nieuwe koers, gericht op rechtvaardige socaaleconomische verdeling, en op een hernieuwde ordening van de in ongerede geraakte economische machtsverhoudingen, op versterking en vernieuwing van de publieke sector.
    De Partij van de Arbeid zou een belangrijke rol bij een dergelijke koerswijziging kunnen spelen. Het gaat hier immers niet in de laatste ook om sociaaldemocratische idealen. Maar dan zou de PvdA nu eens duidelijk afstand moeten nemen van haar eigen ‘paarse’ en neoliberale verleden. En ook een duidelijke nieuwe richting in moeten slaan. Maar helaas zegt Lodewijk Asscher dat allemaal niet zo expliciet.

Dit bericht is geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink.